Ga direct naar de inhoud.

Drie criteria?

Of:
'Als jij duiven van minder presterende sportgenoten op de hokken zou halen zouden die bij jou wel presteren?'  Dat zijn begrijpelijke vragen. Veel liefhebbers weten niet goed raad met hun eigen rol, die van de duiven en van het hok.  In welke volgorde moeten die geplaatst worden?
- De voorbeelden zijn bekend van goede spelers die hun duiven meerdere keren van de hand deden en enkele jaren nadien weer presteerden als voorheen. Met andere duiven dus waardoor je zou zeggen dat de liefhebber allesbepalend is
- Maar de voorbeelden zijn ook bekend van liefhebbers die na enkele jaren hard spelen voor goed van het toneel verdwenen waardoor je zou zeggen dat alles om goede duiven draait.
- En er zijn voorbeelden van mensen die goed gingen spelen, aangemoedigd door de successen een fraai nieuw hok neerzetten dat aan alle eisen voldeed dat je aan een hok mag stellen om… nooit meer hun oude niveau te bereiken.

DRIE CRITERIA
Er zouden dus drie criteria een rol spelen om succesvol met duiven te spelen.
a. De liefhebber.
b. Het hok en
c. De duiven.
Over welke het belangrijkst is wordt verschillend gedacht.  Eerst komt de liefhebber zeggen sommigen, dan het hok en dan de duiven.  Anderen vinden het hok het belangrijkst, weer anderen de duiven.  Sommigen weten er zelfs percentages op te plakken.  50 Procent de duiven, 30 procent de liefhebber en 20 procent het hok of iets dergelijks.  Maar kun je zo’n driedeling wel maken? Kun je die zaken wel scheiden?  Ik geloof daar niet zo in. Neem de liefhebber.  Een goed liefhebber heeft een goed hok. Daar heeft hij voor gezorgd.
Een goed liefhebber weet hoe belangrijk kwaliteit is, dus zal hij zorgen dat er kwaliteit op de hokken komt.
Dus lijkt me de liefhebber het belangrijkst. Die weet dat met slechte duiven niets is aan te vangen en met slechte hokken evenmin. Goede duiven die geen optimale verzorging krijgen of op hokken zitten die niet deugen kunnen soms van zich doen spreken, zelfs kop vliegen, maar dat zal dus ‘soms’ zijn. 
Kwaliteit komt pas uit de verf op degelijke hokken van gedreven vakmannen met opmerkingsgave die duivensport in de vingers hebben. 
Het draait mijns inziens dus vooral om het baasje. Heeft die ‘het’ niet n de vingers dan zal het nooit wat worden, hoe veel geld hij ook aan duiven spendeert.  Heeft die het wel in de vingers dan heeft hij maar een zorg: goede duiven.  Voor een gedegen verzorging en goede hokken wordt immers gezorgd.

DE KAMPIOEN
Wat de kampioen in onze sport kenmerkt is een grote opmerkingsgave. Die ziet en voelt waar het schoentje wringt als het wat minder gaat en grijpt in. Hij gaat aan de hokken sleutelen, hij voelt op het gepaste moment wanneer hij zich moet versterken of eventueel naar de medicijnpot grijpen.  Liefhebbers die korte tijd goed spelen, die eendagsvliegen, hadden veelal geluk door toeval aan goede duiven te geraken.
Later, als er de klasse niet meer is, vallen ze terug.  Veelal is dat terug te voeren tot twee oorzaken:
a. Men beseft pas dat men de goede duiven niet meer heeft als het te laat is. b. Of tegenovergesteld: Men kan het maar niet laten overal duiven aan te schaffen terwijl men zelf goede heeft. De nieuwe inbreng krijgt te veel aandacht, de bewezen goede eigen soort wordt verwaarloosd.  De 'kampioen van altijd' maakt die fouten niet.

DE KAMPIOEN VAN ALTIJD
- Die zit niet stil, volgt nieuwe ontwikkelingen en weet wanneer en waar zich te versterken.
- Die loopt niet in de fuik opgezet van agressieve propaganda en wervelende advertenties waarin je met wonderduiven en wondermiddelen om de oren wordt geslagen.
- De kampioen van altijd heeft vertrouwen in zichzelf en in zijn duiven. Die weet wat hij wil. Zeker zal die zich niet het hoofd op hol laten brengen als het even wat minder gaat door aan de hokken te gaan timmeren of van de ene dag op de andere anders te voeren of in paniek naar de medicijnpot grijpen.
- Die zal niet in het wilde weg gaan kopen.

VRAGEN
Ik wijs er vaker op dat niemand met zekerheid een goede duif kan herkennen. Onder ‘niemand’ vallen ook de kampioenen.  Als men een goede speler vraagt wat voor type duif die graag ziet zal dat meestal het type duif zijn zoals zijn eigen betere vliegers er uit zien. 

- Voor mij is een goede duif van normale grootte. En als ik moet kiezen tussen iets groter of iets kleiner kies ik voor iets kleiner.
- Voor mij is dat een wat langere duif met wat langere vleugels, een goede ventilatie tussen de laatste pennen en de staart niet omlaag zoals vroeger de trend was. De tijd dat ik dacht dat dat een eigenschap was van sterke duiven ligt ver achter me.
- Dat is een duif met een wat kleinere pupil die de indruk geeft pienter te kijken.  Achteruitkijkers zie ik niet graag, grote pupillen nog minder.
- En dat is ten allen tijde een duif met zachte pluimen. Duiven met erg brede laatste pennen, met pluimen zo droog dat je hoort als je de vleugel opent zijn met zekerheid slechte.
- Ook duiven zoals men zegt uit twee stukken, groot en diep, worden bij de kampioenen niet oud.
- De kampioenen zien graag rustige duiven die bakvast zijn en zich al op jeugdige leeftijd een eigen stek toe eigenen, zich daar aan hechten en die verdedigen.
- Waar ik persoonlijk een zwak voor heb zijn duiven die zich vanaf de eerste leervluchtjes weten los te maken van de rest en voor de rest aankomen. Al is de afstand nog zo kort.  Hoewel dat voor fondduiven mogelijk van geen belang is.

HOK
Zoals gezegd zorgt de betere liefhebber voor een goed hok.  Omdat een goed onderkomen voor duiven voor hem de meest vanzelfsprekende zaak is. Als de omgeving voor de gezondheid van de mens van groot belang is, als die zich in een goed milieu beter voelt en beter presteert kan het niet anders of de omgeving (het hok dus) is ook voor de duif belangrijk.  Groot probleem in ons landje is dat het klimaat erg snel kan veranderen.  En ander weer zorgt voor een ander hokklimaat.  Een hok dat vandaag goed is kan bij ander weer in een mum van tijd veranderen in een slecht hok en omgekeerd.  Of meer concreet:
Een hok dat vochtig en tochtig is kan bij drukkend warm windstil weer een beter hok worden. Een hok met weinig verluchting en veel zoninval kan in het voorjaar bij slecht weer een goed hok zijn en dat wordt weer anders als het zomer wordt. 
'Ander weer andere duiven' hoor je wel eens. Ik vraag me af of het niet het weer de dagen vòòr gevlogen wordt zo veel invloed heeft op het hokklimaat dat het de vorm van de duiven in gunstige of ongunstige zin beïnvloedt waardoor je andere en onverwachte uitslagen krijgt.