Ga direct naar de inhoud.

Opa

De weilanden kleuren geel en rood, de boeren klagen hartverscheurend, vogels smachten naar water, schilders kreunen van de heerlijke ellende die zich in de natuur afspeelt. Of tenminste wat van de natuur over is want dat is niet veel.
Je moet je al erg diep in de bossen wagen om nog een beetje fatsoenlijke spar te vinden.
Heel vroeger las je van die verhalen dat je kon verdwalen in de 'welhaast ondoordringbare bosschen' en sommige fantasierijke vertellers hadden het zelfs over wouden.
In die tijd kon je als verdwaalde wandelaar op een eenzame plek plotseling oog in oog staan met een korhoen of een hert.
Die zullen er nog wel zijn, waar komen anders die jongen vandaan, maar misschien wachten ze tot Goedele of Jambers ze komen filmen.
Een beetje paringsdrift is immers uitstekend voor de kijkcijfers.
Ik zie het al voor me. Jambers, verborgen in het struikgewas met een krans verrotte bladeren om zijn hoofd als camouflage, zijn stem diep als altijd en zijn indringende ogen, tot kiertjes vernauwd, volgen alles.
En je voelt het, hier staan grote dingen te gebeuren.
We gaan zien wat dieren gaan doen die smachten naar het andere geslacht.
Bij het zien van die beelden vraagt een mens zich af hoe het straks zal zijn.
In 2035 bijvoorbeeld. Wat zal er dan nog over zijn van de wereld, de natuur en... duivensport?

2035
De oude man zit met gekruiste benen wat te doezelen.
Hij was al zo oud dat niemand wist wanneer hij geboren was en zelf had hij het ook niet opgeschreven. Een van zijn kleinkinderen trekt hem aan het puntje van zijn baard.
'Opa?'
'Ja jongetje.'
'Vertel nog eens over vroeger.'
'Ach' zegt de oude man. 'Dat is al zo lang geleden. Opa herinnert zich niet zo veel. Er zit te veel kalk tussen zijn oren.'
Maar het jongetje dringt aan.
'Goed dan' zegt opa en het jongetje kijkt gespannen.
'Ik ben geboren in de tweede wereldoorlog in een dorpje tegen de Belgische grens. Bijna iedereen smokkelde, dat was een volkssport en een bron van inkomsten.
Zelfs jongens als jij deden mee. Hun te hoge damesfietsen waren zo zwaar beladen met jenever, nylons, boter en tabak dat ze met moeite overeind bleven op de smalle boswegen en zanderige karrensporen. Olie hadden hun fietskettingen niet nodig. Die werden gesmeerd door smeltende van het bagagerek druipende boter; Blue Band.
De grens was van ver te ruiken vanwege halfverteerde alcohol uit te jonge magen.
Toch kregen die gastjes geen uitbrander als ze zich even lijkbleek als stomdronken van hun fietsen lieten vallen en de smokkelwaar wankelend naar moeder brachten.
Want iedereen smokkelde. Ook hun vaders. Die hielden zich bezig met het 'grote werk.'
's Nachts brachten die in vrachtwagens met gedoofde lichten koeien, varkens en paarden de grens over. Overdag hingen ze aan de tapkast. Samen met de douanes die hen 's nachts moesten vangen. Want wie geen smokkelaar was was douane.
Samen zopen ze sloten Heineken en op sommige dagen werd de bierkraan enkel afgesloten om een andere aan te sluiten.
Stoere verhalen waren goedkoop, de jenever bijna gratis en over smokkelen werd niet gerept. De geheimzinnige stilte over dat onderwerp werd gekoesterd.
Daardoor kon iedereen, ook de douanes, horen hoe in de vrachtwagens voor de deur beesten wild stampvoetten maar men zweeg.
Smokkelaars en douanes 'verbroederden' in het café en iedereen was gelukkig.'

LATER
'En later opa?'
'Later werd het anders. Mensen kregen werk en kregen goed betaald, maar mensen die niets uitvoerden kregen bijna evenveel. Een gek land was het toen.
Men kreeg subsidie als de oogst mislukte en men kreeg subsidie als de oogst te groot was en het aanbod te groot zodat die moest worden vernietigd.
Maar slecht was het niet.
Je kon toen in de zon zitten zonder huidkanker te krijgen en de mensen hadden hobby’s. Ik had duiven.'
'Postduiven?' Vroeg het jongetje verbaasd.
'Postduiven ja' zei opa. Het jongetje werd opgewonden.
‘ Daar heeft de meester over verteld opa. In Nederland hebben wel 3.000 mensen duiven zei die.
Opa zuchtte diep.

ANDERS
'In mijn tijd waren er in Nederland en Belgie wel 250.000 mensen die duiven hadden.'
'Waaauw.'
'En had U goede duiven opa?'
'Hele goede jongen. Misschien wel de beste.'
'Was U ook kampioen?'
'Een groot kampioen jongen.'
'Kampioen van Nederland?
'Nee dat kòn niet. Wij konden acht keer spelen en andere mensen veertien keer.’
Voor de beste vitesseduif van het land moesten duiven vier prijzen 1 op 25 winnen tussen 1 april en 10 augustus. 'Wij hadden alleen vitessevluchten in april. Anderen hadden in augustus nog vluchten.’
'Dat is toch niet eerlijk?'
‘ Dat was het hem juist. Omdat we wisten dat we niet konden winnen hadden we geen doel meer. En jongen, mensen moeten een doel hebben. Altijd.’
Het jongetje knikte. Dat had de meester in een andere les ook verteld.
'Moest je die prijzen winnen in de club, opa?’
'Nee, in het spel dat daarop volgde.'
'Klinkt redelijk.'
'Nou ja redelijk. Er waren kringen waar men met 15.000 duiven speelde maar ook kringen waar men soms maar 600 duiven had.
Maar dat waren wel goede want daar speelde men enkel de beste duiven.
Een tweede prijs tegen 15.000 duiven krijgt meer punten dan een tweede prijs tegen 600 duiven, maar als je tegen minder duiven speelde kon je daar ook niets aan doen.
Om kampioen van Nederland te worden moest je ergens wonen waar je tegen veel duiven speelde en waar men meer vluchten had dan op andere plaatsen.’

GEEN KANS
‘ Nu begrijp ik dat veel mensen geen kans hadden om kampioen van Nederland te worden. Maar je kon toch spelen tegen liefhebbers uit eigen streek om daar de beste van te zijn en je kon toch proberen eerste prijzen te winnen in eigen streek en je niets aantrekken van nationale kampioenschappen. Dat zou tenminste eerlijk zijn geweest.’
Opa schudde zijn hoofd.
‘ Wat bedoelt U opa?’
‘ Je zei ‘eerlijk. Ik moest hard werken en was blij dat ik een klein hokje met 30 duiven kon onderhouden. Maar er waren mensen die met 100 duiven speelden.’
‘ Waauw. Mocht dat?'
'Wel met 800 als je daar zin in had. Nergens stond dat dat niet mocht.'
'En bleef dat goed gaan? Dat kan toch niet?’
'Natuurlijk kan dat niet. In landen als Polen en Portugal beseften ze dat. En daar kwamen meer liefhebbers terwijl er bij ons minder kwamen. ‘
'Waarom gingen sommigen zo veel duiven houden. Dat was toch niet leuk meer als je honderden duiven had.’
'Dat kwam vooral door kampioenschappen. Om geld werd niet meer gespeeld, ik zei dat mensen een doel moesten hebben. Dat doel was kampioenschappen.
Er waren heel veel vluchten, je moest aan alles mee doen om kampioen te kunnen worden dus daarom hielden sommigen veel duiven.’

GEEN DOEL
'Nu snap ik het een beetje. Omdat mensen geen doel hadden verdween hun zin in duiven. Maar waarom deed men daar niets aan? Er voor zorgen dat er overal kringen van gelijke grootte kwamen en een zelfde aantal vluchten zodat iedereen gelijke kansen had?
'We wilden wel maar we kwamen er niet uit omdat we niet naar elkaar luisterden en mensen alleen hun eigen belangen voor ogen hadden.
Probleem was ook dat mensen met te weinig duivenverstand te veel te vertellen hadden.’
Maar het was een mooie sport, jongen. Om te presteren hoefde je niet knap te zijn, niet jong, niet atletisch.
Maar mensen moeten een doel hebben dat haalbaar is. Anders gaan ze er niet voor.’
‘ Dat moet een mooie tijd geweest zijn, opa?’
‘ Ja jongen, en die komt nooit meer terug.’