Ga direct naar de inhoud.

Wel of geen lijn

'Waarom valt de maan niet' vroegen mensen zich vroeger af.
'En als die valt, waarom dan niet op de aarde' was de volgende vraag die men zich stelde.
Mensen willen nu eenmaal kunnen verklaren en een ambitieus duivenliefhebber is niet anders.
Als ik goed gespeeld heb (of minder) dan zoek ik ook naar een verklaring.
Daarbij betrap ik er mezelf wel op dat ik niet objectief ben en door een gekleurde bril kijk.
Mijn bril.
Maar zitten de meeste van ons zo niet in elkaar? Neem een vlucht waarbij je formidabel gespeeld hebt, niet alleen plaatselijk maar ook in groot verband.
Dan ben je geneigd jezelf wijs te maken dat het die dag 'duivenweer was waarbij kwaliteit boven kwam drijven en dààrom speelde je zo goed'.
Dat uitblinken die dag ook mogelijk was omdat de omstandigheden (windrichting enzovoorts) je gunstig gezind waren daar wordt achteloos aan voorbij gegaan.
Ook het omgekeerde is waar.
Na een mindere prestatie is men in eerste instantie niet geneigd dat te wijten aan gebrek aan kwaliteit of vorm, men zoekt elders.
Hoofdschuldige is veelal het weer en met de uitslag in de hand tracht men het eigen gelijk te bewijzen.
Men zoekt de namen van goede spelers die die dag ook minder waren en zegt: 'Zie je wel? Die mannen spelen normaal zo goed, waar zijn ze nu? Die vlucht had weinig met goede duiven te maken.’
Of men kijkt naar de getekende duiven en als meerdere liefhebbers hun 'verkeerde' voorop pakken spreekt men van ‘een geluksvlucht’ waarop de goede duiven hun prijs misten.
Alsof er vluchten zijn waarop alleen slechte duiven prijs winnen.

STERKER?
Wat veel sportgenoten ook eigen is, of die nu die in Sint Willebrord wonen, in Reusel, Vlaanderen, Limburg of Antwerpen maakt niet uit, is te menen dat in de eigen streek zoveel sterker gespeeld wordt.
'Dat moet hij hier eens komen doen' hoor je als men het heeft over knalprestaties van liefhebbers ver weg.
Wat die mensen willen zeggen is dat ze betere duiven hebben dan de uitslagen doen vermoeden omdat men de pech heeft in een streek te spelen 'waar de concurrentie moordend is'.
Soms wil men dat aantonen door te verwijzen naar concoursen in de eigen regio die vlotter verliepen dan elders.
Maar hoe meer je het verloop van vluchten vergelijkt hoe meer je tot het besef komt dat dat interessant is maar ook niet meer.
Een slechter verloop van een concours elders wil niet zeggen 'vanwege slechtere duiven'.
Vroeger kwam B hier kijken als de jonge duiven aan moesten komen van een of andere fondvlucht.
B, zelf een groot kampioen, verbaasde zich er over dat het hier zoveel sneller ging als waar hij woonde, in Zuid Holland.
Beiden dachten we dat de duiven hier beter waren.
Nu, jaren later, weten we beter.
Het gebeurt meer dan eens dat bij ogenschijnlijk neutraal weer vluchten van dezelfde lossingsplaats in Zuid Holland beter verlopen dan hier.
Dat zij nu betere duiven hebben dan vijftien jaar terug (of wij slechtere) lijkt een te simpele verklaring.
De verschillen in concoursverloop in de diverse samenspelen zijn soms zo groot dat het niet aan kwaliteit kan liggen.
Ongetwijfeld zijn er plaatsen waar de concurrentie minder voorstelt maar zich baseren op het verloop van een enkele vlucht is onjuist.

VROEGER
Vroeger las ik met veel interesse reportages van winnaars van provinciale of nationale vluchten met jonge duiven.
Om ervan te leren.
- Ik wilde weten of het doffers waren of duivinnen.
- Winterjongen of later gekweekte.
- De (nest)stand.
- Wat voor soort.
- Hoe ver de rui gevorderd was enzovoorts.
Die artikelen waren vaak leerzaam.
Zo stelde ik vast dat de winnaars meestal duivinnen waren 'op een jong'.
Dat was dus wèl in een tijd dat niemand van verduisteren had gehoord om over 'ruiremmers' maar helemaal te zwijgen.
Met de wetenschap dat duivinnen op een jong kennelijk een goede nestpositie was kon ik vooruit.
Eind zeventiger jaren, toen Orleans hier nog mateloos populair was, werd er weken voor die vlucht al aan gewerkt met kansrijke duiven aan de start te komen.
Dat betekende dus zoveel mogelijk jonge duivinnen op jongen.
- Vijf weken voor Orleans liep ik met broedschotels te sjouwen.
- Vier weken voor Orleans met kunsteieren.
- Een week voor Orleans ging ik bij sportgenoten kleine jongen bedelen.
En bij duivinnen die gepresteerd hadden werd de week na Orleans dat jong verkleind om ze in kansrijke positie in te kunnen zetten voor Chateauroux, voor mij 567 kilometer, een afstand die voor klasrijke jongen in vorm nooit een probleem bleek.
Kortom, goed spelen met jongen op de fond vond ik simpel.
Als je een aantal duivinnen op een jong in kon manden, en àls het weer goed was, en àls je kwaliteit op het hok had moest het al gek gaan wilde je niet een of meerdere stampvroege duiven pakken.

VERANDERD
Maar de tijden veranderden.
We leerden de rui onder controle te houden en dat had ingrijpende gevolgen.
Met ruigeremde (veelal ook gescheiden) duiven kon je elke week presteren en waren ‘duivinnen op jongen’ niet langer bij voorbaat de favorieten voor de zege.
Het remmen van de rui leek enkele jaren terug het geheim van de specialisten.
Een revolutionaire ontwikkeling weliswaar, maar was DAT ALLEEN het geheim achter de successen? Het antwoord op die vraag weten mannen aan de ringentang best.
Die maken het tegenwoordig niet meer mee dat ze duiven krijgen aangereikt waarbij de pluimen er uitvliegen want zowat iedereen houdt de rui onder controle.
En toch bleven er specialisten.
Omdat er ook nog zo iets bestaat als goede duiven en vakmanschap, iets wat helaas nogal eens over het hoofd wordt gezien.
Ik heb er een aantal reportages op nageslagen van winnaars van belangrijke jonge duivenvluchten.
Om te zien of er nog lijn inzat zoals vroeger toen het dus veelal duivinnen op een jong waren die als winnaar werden afgevlagd.
En er ZAT lijn in.

LIJN
a. Ruim 60 procent van de winnende (jonge) duiven bleken duivinnen.
b. De winnaars waren steeds duiven met enorm veel vlieglust.
c. Bij de winnaars waren vèèl verrassingen.
En met 'winnaars' bedoel ik niet de liefhebbers maar de duiven.
Totaal verkeerde getekenden dus.
Vreemd is dat niet.
Om in augustus met jongen te presteren heb je duiven nodig die pluimen hebben en dat waren vroeger bijna uitsluitend duiven die op nest werden gespeeld.
Sinds men begon te verduisteren worden bijna alleen duiven gespeeld 'met pluimen' en dat verhoogt de kans op een topprestatie van andere dan 'nestduiven'.
Hebben duiven klasse, vorm en pluimen dan lijken er meer kanshebbers dan in vroeger jaren voor de zege.
Dienaangaande herinner ik me Nationaal Orleans 1996 nog goed.
Ondanks dat ik een vroege duif pakte (daarvan mag je toch spreken als je de 1e prijs nationaal/sector wint) lieten veel vogels die voorheen voortreffelijk presteerden (de goede getekende dus) het afweten.
Duiven die nest hadden waren te laat, duiven die ik niet verwachtte op tijd.
'Ik had geluk met die vroege duif, deze vlucht was geen graadmeter' zei ik tegen een streekgenoot.
Die wilde daar niet van weten.
‘Geen enkele duif geeft per toeval zo veel anderen het nakijken’ zei die.
Misschien had hij gelijk.
En misschien had ik die duif niet moeten verkopen.
Het was wel niet mijn favoriet maar ook diens grootvader had een 1e prijs nationaal gewonnen.

LES
De les die je er uit kan trekken is dat het met klasrijke duiven in vorm niet verstandig lijkt te bouwen op een of enkele duiven, zeker niet als je graag poult.

De hokken waarop klassenduiven zitten die vorm hebben zijn vaak de winnende hokken maar in tegenstelling tot vroeger worden vaak duiven voorop gepakt die men niet verwachtte.

Vroeger waren dat immers veelal jongen op jongen.
Dus hebben jongen vorm dan zet je voor de klassiekers best niet alles op een kaart als je graag poult maar geef je meerdere duiven wat centen mee.
De uitslagen van de laatste jaren leren het.