Ga direct naar de inhoud.

Een Chinees vroeg me

Lin heette mijn Chinese zegsman maar dat zal U weinig zeggen want zo heten ze in het verre China bijna allemaal.

Spreek daar het woord ‘Lin’ uit en half de straat kijkt om.

Deze beheerde een krant waarvoor ik schrijf en in een buitenlandse krant schrijven is iets wat je niet moet onderschatten.

Zeker niet in een Chinese, omdat ze daar alleen met jongen spelen is je pen gauw leeg, daarom had ik een probleem en Lin moest me helpen.

‘Vertel me wat jullie graag lezen’ vroeg ik ‘want ik heb een writer’s block’.

‘Een writer’s blok?’ vroeg die.

‘Ach laat maar’ zei ik. ‘Geef me een hint.’

‘Hier lezen ze graag hoe je goede duiven kweekt. Wil je daar iets over schrijven?’ was de reactie. Ik was stomverbaasd.

 

RUND

’Wat is me dat voor een rund’ ging het door me heen.

‘Schrijven hoe je goede kweekt? Zo lust ik er nog wel een paar.’

Toen moest ik denken aan wijlen Dr Stam, geen grijze muis maar iemand met een visie. 

Een van zijn gevleugelde uitspraken was: ‘Er zijn geen domme vragen, wel domme antwoorden.’

Overigens getuigde die vraag van Lin wel van realiteitszin: Hij besefte het belang van kwaliteit wat van velen niet gezegd kan worden.

Terwijl veel sportgenoten een half mensenleven op zoek zijn naar beter voer, betere vitamines, betere medicijnen en betere dierenartsen is de betere liefhebber steeds op zoek naar betere duiven.

Natuurlijk heb je voor het kweken van die goede duif geluk nodig, veel zelfs, maar waarom, kan men zich afvragen, zijn het veelal dezelfde liefhebbers die met grote regelmaat goede kweken terwijl dat anderen zelden of nooit lukt?

Het antwoord is simpel:

Omdat het niet alleen geluk is.

 

TOCH BELANGRIJK

Dat je niet zonder geluk kan hoorde ik weer maar eens van V. 

Hij wilde graag kleinkinderen van een bepaalde duif van me.  

‘Die heeft al heel wat goede nazaten gegeven he?’ zei V.

‘Ja dat kun je wel zeggen’ reageerde ik er aan toevoegend ‘maar nog meer slechte en trouwens als ik wist dat er een super bij zat kreeg je ze niet’. 

‘Tegen wie zeg je het’ zei V en vervolgde ‘je kent toch die Olympiade duif van mij?’

Natuurlijk kende ik die: Een fenomeen was dat. Op alle afstanden.

V: ‘Weet je. In het jaar dat die ‘Olympiade’ geboren werd kweekte ik nog enkele  goede uit dezelfde ouders. Het jaar nadien zette ik die vanzelfsprekend weer tegen elkaar. Ik fokte er tien jongen uit en wat dacht je? Het waren tien slechte. Begrijp je daar iets van?’

Ik keek er niet vreemd van op.

Koppels die elk jaar goede geven zijn er hoegenaamd niet en ook nooit geweest.

V heeft zijn duif overigens verkocht. Hij ‘kweekte niet’ terwijl een broer, als vlieger lang niet zo begenadigd, wel goede gaf.

Maar, zoals reeds gememoreerd, alles aan geluk toeschrijven is een ander uiterste.

 

PRANGENDE VRAGEN

Zo was er die vitessekampioen, en een grote, die gekweld werd door enkele prangende vragen.

- Waarom falen mijn winnaars als ik die verder speel?

- Is sprake van lichamelijke tekortkomingen en welke?            

- Zou ik er iets aan kunnen doen?

De man had prachtduiven en hoewel geen mens aan een duif kan zien of het een goede is zijn sommige tekortkomingen wel waarneembaar.

En zijn duiven hadden allemaal hetzelfde gebrek: De laatste pennen waren te stijf, niet buigzaam.

Hij had ook twee duiven met gebroken pennen. ‘Een accidentje. Kan elke duif overkomen.’

‘Misschien’ zei ik, ‘maar bij goede duiven toch minder gemakkelijk’.

Hij haalde de schouders op.

 

OVERTUIGD

Hoewel ik dus niet veel van duiven ken lag de zaak hier duidelijk.

Ik zei hem:

‘Je moet de laatste pennen tussen duif en wijsvinger kunnen buigen zonder dat ze breken. Dat duidt op souplesse wat belangrijk is als de afstanden een rol spelen. Je moet daar maar eens op letten als duiven uren gevlogen hebben. Dan zijn die laatste pennen licht gebogen. En als die niet buigzaam zijn, zoals bij jouw duiven, zal dat het vliegen moeilijker maken en de duiven vermoeien.’

Hij had er oren naar, schafte zich duiven aan met soepele pennen en zachte veren, kruiste die met de zijne en werd een geducht halve fond kampioen.

Het is dus belangrijk de gebreken van de eigen duiven te onderkennen. Alleen dan kun je er iets aan doen door bijvoorbeeld te kruisen.

Een fout die sommigen maken is duiven aanschaffen die dezelfde gebreken hebben als de eigen duiven. Dat leidt onvermijdelijk tot achteruitgang.

Over duiven aanschaffen nog dit.

Omdat bijna alle goede duiven voortkomen uit kruisingen is het vreemd dat veel buitenlanders duiven willen van een ‘family’ zoals dat heet.

Ik heb van inteelt en lijnenteelt amper of geen verstand wat ik nooit als een gemis heb ervaren.

Zo is er het voorbeeld van Meulemans.

Van diens hok kwamen veel uitstekende kwekers.

Karel was vroeger naar eigen zeggen ook meer een kweker dan een vlieger tot hij daar verandering in wilde brengen.

Hij realiseerde zich net op tijd waarom anderen met nazaten van zijn duiven beter speelden dan hijzelf. Die waren gekruist!

Dus veranderde hij het geweer van schouder, begon ook te kruisen en… de successen volgden.

 

VERKEERD

Als mensen duiven aanschaffen handelen velen hetzelfde: Als ze pakweg zes duiven kopen willen ze drie doffers en drie duivinnen om tegen elkaar te kunnen koppelen.

Dat is verkeerd.

Aangeschafte duiven moet je koppelen met de beste (bewezen) eigen duiven. Dit is een veel directere weg om de waarde van de nieuwe inbreng te kunnen bepalen.

Als je ‘aangeschaft’ koppelt met ‘aangeschaft’ koppel je vraagteken met vraagteken.

Koppel je een aangeschafte duif met een bewezen topper dan heb je maar een vraagteken.

Dat kampioenen vaker succes hebben met duiven die ze aanschaffen dan de doorsnee liefhebber is normaal. Ze hebben immers al goede om te kruisen.

Overigens is bij hen vaak sprake van ruilen in plaats van kopen.

Denk aan Houben en Verbruggen, Engels en Van Hove Uytterhoeven.

Die hadden al goede, ze wisselden uit en kregen nog betere.

 

HET UITERLIJK

Wat betreft het uiterlijk volstaan een goede balans, zachte veren (denk aan de laatste pennen) en een sterk geraamte.

Vooral een goede balans is belangrijk. Duiven moeten ‘goed in de hand liggen’ zoals men zegt, lichtjes voorover hellend.

Of ze een sterk geraamte hebben merk je als je licht op het borstbeen drukt. Als de duif een soort snurkend geluid maakt heb je geen goede in handen.

De aangehaalde eigenschappen zijn een must maar hier stelt zich wel een probleem:

Ook slechte duiven kunnen die goede eigenschappen hebben!

Waarom het dan slechte zijn?

Omdat lichamelijk alles wel in orde kan zijn maar ze niet het vermogen hebben zich goed te oriënteren, of omdat ze domweg geen karakter hebben.

Die eigenschappen zijn uiterlijk niet waarneembaar.

Of je uit stokoude duiven ook goede kunt kweken? Waarom niet. Probleem met zulke is echter de kwaliteit van de kropmelk.

De eieren verleggen kan uitkomst brengen, de jongen komen meestal beter op.

Toeval? Misschien.

Maar ik geloof daar niet erg in. Wel in oorzaak en gevolg en… soms wat geluk.